De taal op het water

Simmen
Het simrond de netten aanbrengen.

Sim
Touwversterking langs boven- en onderkant van een staand net of sleepnet, waarmee het net wordt uitgespannen of dichtgetrokken.

Silverton 31+2 Sedan
Polyester knikspant (diep-V) motorboot met zes vaste slaapplaatsen. L.O.A. 9,76 m., breedte 3,58 m., diepgang 0,80 m.

Sikkeblok
Soort vioolblok, waarbij de schijven haaks op elkaar staan.

Sikalaïeten
Zeerovers die omstreeks 1200 v.C. de Syrische kusten onveilig maakten.

Sik
Betaalmeester die het kadje uitbetaalde.

SIGNI
Signalisation des Voies de Navigation Interieure. Eén van de twee betonningsstelsels die in Nederland in gebruik zijn. Zie ook IALA.

Signaleur
Ook: batsman. Deklandingsofficier.

Signaalverlichting
Verticale rij lichten op een schip die aangeven dat er iets bijzonders aan de hand is. Zonder toplicht en boordlichten licht het schip stil. Blijf uit de buurt!

Sigma 41
Snel en comfortabel polyester toer- en wedstrijdzeiljacht, met zeer veel privacy. L.O.A. 12,50 m., zeiloppervlak 74,10 m².

Sigma 362
Snel en comfortabel polyester toerzeiljacht, met slaapaccommodatie voor zeven personen. L.O.A. 10,98 m., zeiloppervlak 53,10 m².

Sigma 33MH
Snel, degelijk en zeewaardig polyester toerzeiljacht. Toerversie van de Sigma OOD. L.O.A. 9,88 m., zeiloppervlak 37,90 m².

Sigarettensmokkel
Vindt op grote schaal (circa 5000 ton per jaar) plaats van Marokko naar Playa d`Atamara (Spanje), met zeer snelle V-8 speedboten uit Gibraltar. De Spaanse politie en douane zijn machteloos en slagen er maar zelden in de vermogende smokkelaars te pakken te krijgen.

Sjouwerman
(1) Knoop, waarbij de strengen losgedraaid en door elkaars bochten terug in het touw worden gesplitst, die voorkomt dat het touw door een oog schiet. (2) Soort schouwtje, met kleine, smalle spiegel en voorbord, naar buiten vallende boorden en rechtopstaand boeisel en twee of drie roeibanken. Werd vooral gebruikt voor het overzetten van lichte vrachtjes en personen.

Sjortouw
(1) Verlengstuk van staaldraad kraanlijn of zeilval, waarmee de lijn of val wordt gehesen of gestreken. (2) Lijn waarmee de kwakboom boven water getrokken wordt.

Sjorren
Stevig vastbinden van loszittende objecten, ter verbetering van de zeewaardigheid.

Sjorring
Middelen om de deklast vast te zetten, zoals touw, takels, staaldraad en kettingen. Zie ook Presenning.

Sjorlier
Winch. Ronddraaiende cilinder van kunststof of metaal waar een schoot of val omheengeslagen wordt om doorzetten te vergemakkelijken. Soms heeft de sjorlier ook een zwengel. Uitgerust met verschillende blokkeringsmogelijkheden. Zie ook Schootlier.

Sjorbalk
(m)Bargoen

Sjezen
Overboord zetten van een overledene. Zie Zeemansgraf.

Sjanghaaien
Ook: ronselen. (1) Iemand dronken voeren en dan als bemanningslid aan boord brengen. (2) Het (in oorlogstijd) ronselen van marinepersoneel door passagierende zeelieden te verdoven met drank of drugs en ze vervolgens een contract te laten ondertekenen.

Sjouwhaler
Schip dat een in nood verkerend schip te hulp komt.

Skroevertje
Drijfhoutje

SKS
Sintrale Kommisje Skûtsjesilen. Een van de twee skûtsje-organisaties. De sintrale kent veertien kommisjes, meestal verbonden aan steden of dorpen, en alleen de kommisjes mogen een schip in de vaart brengen. De schipper moet stammen uit een Fries binnenschippersgeslacht. Zie ook IFKS.

Skraelings
Zo werden de Indianen van het Noordamerikaanse vasteland in de negende eeuw genoemd door de Vikingen, ongeveer vijfhonderd jaar voordat Columbus Amerika `ontdekte`. Zie ook Kelten.

Skipper`s daughters
Golven met witte koppen.

Skipper
(1) Gezagvoerder op een zeilboot bij wedstrijdzeilen. (2) Schipper (3).

Skipjack
Scheepstype waarbij de spantdoorsneden een combinatie zijn van rechte en gebogen lijnen.

Skin diving
Duiken zonder zuurstoffles, vaak met behulp van een snorkel. De skin diver kan enkele minuten onder water blijven. Zie ook Scubaduiken en Snorkelen.

Skimmer
Soort speedbootje, onder meer aan boord van torpedojagers.

Skimmer 25
Trailerbaar polyester knikspant zeiljachtje met ophaalbaar midzwaard. L.O.A. 7,77 m., breedte 2,40 m., diepgang 0,41 tot 1,17 m., zeiloppervlak 32 m².

Skiffhead
Roeiwedstrijd met skiffs.

Skiffeur/skiffeuse
Ook: sculler. Iemand die in een skiff roeit.

Skiff
(1) Ook: sculler. Smalle eenpersoonsroeiboot voorzien van een rolbank. Zie ook Roeisport. (2) Platboomd open boot met een scherpe boeg en een platte spiegel, die wordt voortgestuwd met roeispanen, zeilen of een motor.

Skeg
Kleine vin achteraan de surfplank, om haar op koers te houden. In tegenstelling tot een vin wordt een skeg gebruikt in combinatie met een zwaard.

Skûtmakkersproefstuk
Vulstuk van het achtersteven van een boeier. Wie dit kon maken was een volwaardig skûtmakker (schuitenmaker).

Skûtsje
Soort tjalk.

Skûtsjesilen
Zeilwedstrijden met skûtsjes, die jaarlijks in Friesland worden gehouden. Prachtig festijn. Zie ook IFKS en SKS.

Sleepgenerator
Achter het schip aan gesleepte dynamo.

Sleeper
Niet of nauwelijks waarneembare, net onder het water liggende steen of rots.

Sleepboot
Zeer sterk vaartuig met krachtige motor, bestemd voor het slepen van drijvende objecten. We onderscheiden zeesleepboten, havensleepboten en binnen-sleepboten. Zie ook Noordzee (2).

Sleepbotter
Botterdie de sleepnetvisserij beoefent.

Sleepbeug
Beugsleepnetten.

Sleep
(1) Trek met een sleepnet. (2) Lengteverschil tussen twee lijnstukken, speciaal dat wat de onderreep langer is dan de bovenreep. (3) Schip of schepen die door een sleepboot worden voortgetrokken. (4) Volgens de wet: een samenstel van één of meer motorschepen en één of meer op tros daaraan verbonden andersoortige schepen, waarbij de motorschepen dienen voor het voortbewegen. (5) Ook: sleepie. Het slepen van een boot die pech heeft. `Wil je een sleepie?`

Slecht water
Glad, effen water.

Slavenvervoer
Het vervoer van slaven van hun woonplaats naar de plaats waar zij werden verhandeld. De gevangen slaven werden keel aan keel gebonden naar de kust gedreven. Daar werden ze in kelders opgesloten totdat er voldoende voorraad was voor een schip. Na te zijn gemerkt werden ze met driehonderd à vierhonderd tegelijk het schip in gedreven. Ze werden geboeid in het ruim. De hete stank was om te snijden en het vuile kielwater spoelde om hen heen. De overtocht duurde zes weken en slechts een kwart van de slaven overleefde de reis. Van 1500 tot 1862 zijn er ongeveer 15 miljoen levende slaven aan de Amerikaanse wal gebracht. Dit betekent dat er onderweg 45 miljoen zijn gestorven en dat er zo`n 60 miljoen uit Afrika zijn weggevoerd. In hun vaderland waren de slavenhandelaars en slavenvervoerders doodfatsoenlijke mensen, die `s zondags tweemaal daags naar de kerk gingen. Zie ook Vrouwen.

Slapping
Oud touwwerk, gebruikt voor het kleden van kabels.

Slaperdijk
Ook: binnendijk of slaper. Een dijk die dient om het water tegen te houden wanneer de wakerdijk mocht bezwijken.

Slap
Laf

Slampamper
(1) De gemakkelijk te openen sluiting waarmee het eind van de ankerketting benedendeks boven de kettingbak is vastgezet. (2) Duvelstoejager bij de zalmvisserij.

Slamming
Paaltjes pikken.

Slam dunk
Zodanig varen dat bij de tegenstander in een matchrace de wind uit de zeilen wordt genomen en deze niet goed kan manoeuvreren. De term werd m.b.t. het matchracen gepopulariseerd door Jim Kelly en Gary Jobson, tijdens de America`s Cup van 1987, maar werd al in 1983 of eerder gebezigd door de Australische deelnemers aan de Cup.

Slalom
Onderdeel van een funboard-wedstrijdserie, waarbij telkens twee deelnemers tegen elkaar starten.

Slagzij
Overzijdse helling van een schip. Dit wordt echter niet veroorzaakt door de druk van de wind tegen de zeilen maar bijvoorbeeld door een lekkage of verkeerd trimmen van de ballast. `De Urker maakt slagzij.`

Slagzee
Ook: stortzee. Over het schip slaande golf.

Slagschip
Groot, zwaar bewapend oorlogsschip. Een modern slagschip is ongeveer 270 meter lang en 30 meter breed en bereikt snelheden tot 35 knopen.

Slagputs
Puts

Slagroeier
De achterste roeier in een sloep, die het ritme van de slag aangeeft.

Slaggaard
Stuk rondhout dat dient om de waterdiepte te peilen (palmsteken). Is in afwisselende kleuren geschilderd, meestal op twintig centimeter afstand, om gemakkelijk na te kunnen gaan hoeveel water er staat.

Slagboeg
(1) Ook: gang of boeggang. Streek die men bij het laveren over een boeg aflegt. (2) Draaiende wind, beschouwd naar zijn werking op het wenden of voortzeilen van het schip.

Slag
(1) In de roeisportde halende beweging van de riem door het water, tussen inpik en uitpik. (2) De weg die de roeiboot met één riemslag aflegt. (3) De roeier die het tempo aangeeft. (4) De roeier die het meest achter in de boot zit.

Slabbe
Haring die in de Zuiderzee werd gevangen en zo vers was dat je hem kon `slabben` (zuigen).

Slaags vallen
Vol vallen.

Smokkelwaar
Zie Contrabande

Smoelschuifje
Mondharmonica.

SMN
Stoomvaart Maatschappij `Nederland`.

SMIEG
Sport, Marsen, Infanterie, Exercitie, Geweer. VV SMIEG = Vrij van SMIEG.

Smeren
Het schip en-of onderdelen bestrijken met harpuis.

Smelne 1240
Stalen knikspant motorjacht met vier vaste slaapplaatsen. L.O.A. 12,40 m., breedte 3,80 m., diepgang 1 m.

Smeetsgewijs
Zie (met) smijt.

Smeerreep
Een sterke lijn die van de giek omhoog loopt, door een sterke reefkous in het achterlijk van het grootzeil en dan terug naar de giek. Hij dient om bij het reven de reefkous tegen de giek te kunnen trekken. Soms is de smeerreep aan een reefleuver aan het achterlijk bevestigd en wordt hij via een pelikaanblok naar een klamp of kikker aan de voorzijde van de giek geleid.

Smeerplank
Plank waarop lijken worden gelegd om ze daarvanaf in zee te laten glijden. Zie ook Zeemansgraf.

Smarten
Het omwinden van touw of staaldraad met stroken geteerd, geolied of met loodwit bestreken zeildoek.

Smaldeel
(m)Eskader

Smaldoek
Zeildoek van linnen, waarvan de banen smaller dan normaal zeildoek zijn.

Smakkelaars
Schippers die dobbelden om geld.

Smakzeil
Middeleeuwse benaming van sprietzeil.

Smak
Platbodemd koopvaardijschip met zwaarden en één grote en één kleine mast, beide langsscheeps getuigd. Lijkt op de kleinere kofschepen, maar bij de smak staat de bezaansmast vrijwel op de achtersteven. Werd vooral op de wadden werd gebruikt. Voerde grootzeil, topzeil, bramzeil, stagfok, kluiver en bezaan.

Snorkelen
Activiteit waarbij de zwemmer, in tegenstelling tot bij skin diving of scubaduiken, aan de oppervlakte blijft. Hij ademt voortdurend door de snorkel en slaat met zijn duikbril het (excusez le mot) onderwatergebeuren gade.

Snorkel
(1) Deel van de basisuitrusting van een duiker. Een aan de onderzijde gebogen buis van ongeveer 38 centimeter, waaraan een bijtstuk zit. Met de snorkel kan de duiker met het hoofd onder water blijven ademen. (2) Snuiver.

Snorder
Ook: snurrevaadschip. Van oorsprong Deens zegenvissersschip uit de tijd waarin de motorkotter werd ontwikkeld. Was uitgerust als zijtrawler.

Snoes
Snars(1).

Snipa
Vissersvaartuig van de Šland eilanden.

Snijzuiger
Cutterzuigergeschikt voor passagiers

Snik
De naam is afkomstig van het Romeinse snacca, dat `soort scheepje` betekent. Overdekt vaartuig van ongeveer 15 meter lang. De Friese snik is een langgerekt plat schip met rechte voorsteven, dat vooral in Noord-Friesland werd gebruikt voor aardappelvervoer en als beurtschip. In Zeeland en Brabant had de snik vallende stevens, een breed roer en ronde luiken, en daar namen de snikken vis over uit de grotere bommen, waarmee ze de provincie invoeren. De snik had veelal een mast met bezaantuig en voerde een bezaanzeil, stagfok en grote kluiver. De Groningse snikken, die vooral als trekschuit werden gebruikt, hadden twee mastkokers. De mast werd geplaatst aan de kant waar het paard en de `snikjong` liepen. Zie ook afb. 42.
Mijn gedachten gaan uit,
naar snik, praam of schuit.
Goed of slecht weer, ze moesten er door,
met het volle zeil of `n scheepsjager er voor.
Eenmaal in de haven aangekomen,
werd er een ijskoude havenslok genomen.

Sneu
Zijlijntje van de beug. Zie afb. 22.

Snert met drijfijs
Erwtensoep met dobbelsteentjes spek.

Snertnimf
Vrouw die (of meisje dat) de overgebleven snert komt vragen.

Snelle motorboot
Volgens het BPR: een klein schip dat bij gebruik van zijn mechanische middelen tot voortstuwing sneller kan varen dan 20 kilometer per uur.

Snelboot
Torpedoboot.

Sneestoktouwen
Kneppeltouwen

Sneestok
(1) Balkje dat het einde van een snoekbaarssleepbeug spreidt. (2) Stok of balkje aan het uiteinde van staande haring- of ansjovisnetten. Zie ook Kneppel.

Snee
Holte van het zwaard.

Sneb
Vooruitspringend gedeelte van de voorsteven van een schip, met name bij schepen uit de Romeinse tijd.

Snauwmast
Dunne spier dicht achter de kruismast, waarlangs de gaffel en de rakbanden van de bezaan worden gehesen.

Snauw
Lang, laag schip met scherpe boeg, uit het eind van de zeventiende eeuw; werd ook gebruikt als adviesjacht bij de oorlogsvloot.

Snatchblok
Snapblok

Snars
(1) Verdubbeling van de kop van de voorsteven. (2) Schijfklamp aan de steven.

Snapsluiting
Snel te openen sluiting die geopend kan worden door op een knop te drukken.

Snaphanen
Dwarslatten op de mars, om de marsgasten steun te geven en te voorkomen dat ze uitglijden.